Aislin ontwaakte met het gevoel dat ze ergens op had gewacht. De kamer waar ze lag rook naar wierook en nat leer. Op een tafel lag een zwarte envelop. Geen naam. Geen afzender. Enkel een zin in zware, diepgedrukte letters:
“De Vlam roept. Bella en Caelis wachten.”
Tussen ons: mijn ex is nu actief op deze site en laat zich elke avond anoniem volspuiten door mannen uit haar buurt. Ze filmt alles en stuurt het terug. Geen condoom, geen regels.
En daaronder: #7
Haar vingers trilden toen ze het papier weer neerlegde. Het betekende niets. En tegelijk: alles. In haar borst klopte iets wat ze lang had genegeerd. Geen angst. Geen lust. Iets tussenin — een voorgevoel.
Ze stond op. De regen buiten klopte als een metronoom tegen de ramen. Haar adem damde tegen het glas. Ze wist wat ze moest doen. Niet waarom. Alleen dát.
De villa in het bos was gebouwd als een grenspost tussen werelden. Witte torens, diepe schaduwen, ramen als gloeiende ogen. Aislin stapte uit de bus in stilte. De portier sprak geen woord toen hij haar binnenliet.
Daar stonden ze: Bella en Caelis. De wachters. De weg.
Bella was elegant als een scalpel. Haar jurk vloeide over haar huid als olie. Haar blik gleed over Aislin heen, niet oordelend, maar al wetend.
Caelis was kracht in rust. Breed, donker, beheerst. Zijn stem klonk als hout dat langzaam splijt.
“De Vlam brandt niet voor iedereen,” zei hij.
“Maar jij bent gekomen. Dat is genoeg.”
Achter haar verschenen twee andere vrouwen. Juna — een storm in stilte. Mira — zwaar van lijf, met ogen die alles al hadden gezien en toch verlangden naar meer.
Ze spraken niet. Ze keken. Ze wisten. Ze wachtten.
De kamer waar ze werden binnengeleid leek op een altaarkathedraal, opgetrokken uit donker steen en stilte. In het midden lag een cirkel van zwart marmer. Vijf altaren stonden langs de randen opgesteld, ieder met een eigen taal van leer, metaal en belofte.
Bella wees niet. Ze keek. En de vrouwen bewogen.
Juna koos voor het altaar met spreidstangen en haken. Mira liep naar het wateraltaar — het enige met zachtheid. Aislin bleef staan. Tot Caelis zijn hand op haar onderrug legde en haar geleidde naar het open platform — zonder barrières. Enkel bloot, enkel lichaam, enkel intentie.
“Jij wordt niet vastgebonden,” zei Bella. “Jij kiest elk moment opnieuw. Dat maakt het zwaarder.”
Haar kleren werden verwijderd met bijna rituele traagheid. Niet geil. Bijna heilig. Haar huid rilde van verwachting. Van ontkenning. Van de wetenschap dat alles wat zou komen onomkeerbaar was.
Ze hoorde hun voetstappen voor ze ze zag. Vier mannen. Gemaskerd. Hun lichamen stevig, zwijgend, onbekend en toch intiem. Eén knielde voor haar. Een ander stond achter haar. Twee bleven op afstand, kijkend, wachtend.
De eerste aanraking kwam van een hand op haar zij. Geen greep, maar een toets — alsof hij haar wilde lezen als braille. De tweede kwam van een mond op haar onderrug. De derde van een knie tegen haar dij. De vierde, plots, als een vuist in haar haar.
Haar lichaam schokte — geen pijn, maar een inslag van realisatie: ze was hier. Ze was begonnen.
Eén man gleed in haar met een vastberadenheid die geen uitleg nodig had. Haar adem stokte. Haar hoofd viel achterover. Ze voelde haar benen breken in gehoorzaamheid.
Een andere man vulde haar mond. Niet hard, niet zacht. Gewoon aanwezig — en eisend.
Alles vloeide samen. Beweging. Ritme. Vlees. Adem.
En daar, aan de zijkant, hoorde ze Juna grommen. Mira fluisterde haar naam — of misschien was het een smeekbede aan niemand.
Bella stond boven haar. Caelis knielde bij haar hoofd. Ze voelde hun ogen, hun adem. Geen veroordeling. Alleen verwachting.
Toen kwamen ze dieper. Twee tegelijk — voor en achter. Ze werd gevuld, uitgerekt, overgenomen. Haar lijf steeg op in een koortsige trance.
Ze zag geen gezichten. Alleen vormen. Lijnen. Spanning.
Haar mond werd weer gevuld. De geur van zweet. De smaak van zout. De doffe knal van hartslagen.
Juna lag niet meer stil. Mira’s kreun werd een schreeuw.
Er kwam geen pauze. Alleen overgave.
De vierde man bracht iets naar haar lippen. Geen vlees. Een ketting. Koud, zwaar. Hij legde hem op haar borst.
“Je bent nu vuur,” fluisterde Bella.
“Niet vrouw. Niet naam. Alleen vlam.”
Ze huilde. Niet van pijn. Niet van genot. Gewoon: omdat ze er niets meer onder kon houden.
Toen tilde Caelis haar op. Ze werd overgebracht naar Juna’s altaar. Hun huiden raakten. Hun adem versmolt.
De mannen gingen verder — geen rust, geen onderscheid.
Eén lichaam werd twee. Twee werden één.
Mira kwam aanlopen. Dreef haar natte huid tussen hen in. Een kus. Een hand. Een stoot.
En daar, in het midden, brak het. Alles.
Haar keel was rauw. Haar ogen droog. Haar hart open. De climax kwam als een storm over ze heen. Geen golf. Geen schok. Maar een aardverschuiving.
Uren later lagen ze samen — naakt, druipend, in stilte. Geen doek. Geen bad. Geen doekje troost.
Alleen een hand op haar schouder.
Bella fluisterde:
“Welkom, Vlam #7. Je hebt je plek gevonden.”
Caelis reikte haar de ketting aan. Ze voelde het medaillon branden op haar borst.
De zon was nog ver weg. Maar Aislin wist: de nacht was nog niet voorbij.