Een afgelegen wellnesshotel in de Ardennen. Emma, 29, werkt als receptioniste in de nachtdienst tijdens kerst. Terwijl de sneeuw buiten valt en het hotel langzaam leegloopt, checkt er één mysterieuze gast in. Hij vraagt niet om service, maar om stilte. Wat volgt is een nacht waarin Emma’s professionele afstand barst, en haar eigen verlangen haar naar een afgesloten kamer op verdieping drie leidt – waar dienstbaarheid een heel andere vorm krijgt.
Emma had zich op het werk voorbereid zoals altijd: een warme trui onder haar uniform, een kop chocolate latte om de kou terug te slaan. De winterdrukte had het hotel geleegd — de meeste gasten vertrokken op de dag of per hogesnelheidstrein. Maar in de lounge knipperden kaarsen nog zacht, als hartslagen in een lichaam dat niet slapen wil.
P.s. Ik sta aangemeld op de onderstaande site met de naam JoriX69. Als je leuk wilt praten om je ervaring te delen of misschien een leuk afspraakje wilt maken weet je me te vinden X Jorinde. Let op: zorg dat je wel serieus bent en geen kinderlijk gedrag. Ik zoek een leuke gesprekspartner voor sex.
Ze hoorde de deur achter zich piepen. Een koude windvlaag bracht sneeuwdeeltjes naar binnen. Ze draaide zich — zag slechts de schaduw van iemand in de hal. Het gevoel dat een aanwezigheid wachtte, vulde haar borst.
Ze liep naar de balie, deed haar handschoenen uit, haar tenen tintelden. Toen kwam hij de hal binnen. Langzaam. Kordaat. Geen luggage. Natte schoenen. Natte jas.
“Goedenavond,” zei hij.
Ze voelde hoe de stilte in de ruimte zich uitstrekte naar haar keel.
Hij liep naar de balie. Elk geluid dat hij maakte — zijn jas die langs een stoel streek, zijn voetstap — leek uitvergroot. Emma griste haar sleutelbundel van het rek. Haar hart bonkte.
“U staat onverwacht op bezoek,” zei ze, haar stem trillend. “Mag ik zien wie u bent?”
Hij schudde zijn hoofd. “Dat is juist het punt. Ik ben hier om gezien te worden.”
Met die woorden liet hij zijn pet vallen — hij droeg geen glanzende kenmerkende gezichtstrekken, maar de open blik in zijn ogen was onmiskenbaar. Hij keek haar aan, alsof hij in haar lever kon lezen.
Ze liep met hem naar de lift. De gangen waren hol, het zachte tapijt dempte hun voetstappen. De sneeuw buiten viel doffer nu. De liftdeuren zwaaiden open met een zucht.
Binnen: spiegelpanelen aan drie zijden. Licht zachte gloed van een achterliggende lamp.
Hij stapte in. Ze volgde. De deur sloot. Ze stonden dicht. Ruimte minimalistisch. Haar ademslag in de lucht leek luid. Zijn geur — houtrook, den, iets ondefinieerbaars zweet — drong haar neus binnen.
Hij keek naar haar in de spiegel. Zijn blik vroeg iets. Iets dat ze nog niet kon beantwoorden.
De deur van kamer 27 opende zich onder zijn aanraking als een tulip die zich opent. Binnen was het warm, slikwarm zelfs. Ver weg klonk de storm op het dak, maar hier binnen hadden ze een eiland gecreëerd: muren bekleed met donker fluweel, vloerlampen met amberlicht, dikke gordijnen die het winterland buiten uitsloten.
Hij zette een fles champagne op ijs op een bijzettafel. Twee kristallen glazen. De bellen weerspiegelden in zijn ogen.
Hij keerde zich naar haar om. “Verwarm je,” zei hij zacht.
Ze liet haar jas vallen — langzaam — alsof ze een tweede huid lostrok. De rillingen over haar armen kwamen niet van kou, maar van anticipatie.
Hij dronk een slok en bood haar het glas aan. Hun vingers raakten elkaar. Elektrisch.
Ze nam het glas en hield hem even vast. Haar hartslag in haar keel. Hij keek haar aan, zonder woorden, en tilde haar kin met een vinger.
Hij boog naar haar toe. Hun lippen ontmoetten elkaar — zacht. Eerst voorzichtig. Toen iets dieper. Niet gewild, niet behoedzaam — maar beslist. Een aanraking als een pijl die zijn doel weet.
Hij trok even weg. Haar adem klonk hoog.
“Kom hier,” fluisterde hij.
Ze liep naar het bed. Hij volgde. Geen haast, geen plan. Alleen aanwezigheid.
Hij bracht zijn handen op haar blote schouders. Streek haar huid. Langzaam ging hij langs haar armen, over haar ribben, haar taille. Hij raakte haar niet als een vreemdeling — maar als iemand die kaarten leest in reliëf.
Hun lichamen kwamen dichter. De lucht was zwaar, geladen. De spanning werd tastbaar.
Hij stopte.
Kijkte haar in de ogen.
“Niets hoeft. Alleen dat je ademt.”
Ze knikte. Haar adem versnelde.
Hij liet zijn hand langs haar zij glijden, over haar heupen, maar stopte net voordat hij verder zou gaan. Hij liet haar voelen: hij wachtte op toestemming.
Ze sloot haar ogen, zei niets. Haar lichaam antwoordde.
Hij streek zijn vingertop langs de rand van haar korsettering, langs de stof, bracht haar rugaad lichtjes in een spoor. Haar ruggengraat reageerde. Ze opende haar ogen weer.
In de schemering van de kamer klonk een zachte fluistering van storm buiten. De ramen trilden.
Hij trok haar dichter, zo dicht dat hun huid elkaar voelde via de dunne stof.
“Wil je dit echt?” vroeg hij.
Ze slikte. Haar keel droog. Maar haar lichaam klonk “ja”.
Hij boog zich over haar, fluisterde in haar oor:
“Als je ooit wil stoppen — zeg het. Maar laat me je tonen wat jouw lichaam zich herinnert.”
Ze beefde van de belofte.
Zijn handen gingen naar haar borst — niet hard, niet los — een onderzoek, geen claim. Hij liet haar voelen dat hij er was, dat hij haar voelde.
Tegen het moment dat de klok 23:45 sloeg, waren ze niet verder gekomen dan aanraking en verwachting. Geen haast. Geen einden.
Hij bracht haar naar het bed. Ze lag. Hij boog zich over haar.
Zijn adem streelde haar hals. Zijn vingers vonden haar pols. Zijn armen vormden een boog boven haar lichaam.
Hij plantte een kus op haar schouder. Haar huid brandde na.
Hij streek langs haar flank. Zijn lippen langs haar ribben. Elk contact wekte iets in haar. Iets dat fluisterde: “Ik besta.”
Ze legde haar hand op zijn borst. Ze voelde zijn hart. Hoofdartig. Getemd door intentie.
Toen het exact 00:00 werd, hoorde ze in de verte kerkklokken in het dal. Een echo van een andere realiteit.
De kamer pauzeerde. Alles stopte in één klank: het klokslagen.
Hij keek op. Haar ogen glansden. Hij boog. Kuste haar voorhoofd.
“Gelukkig kerstmis,” mompelde hij.
Ze voelde iets in haar barsten — een sluimerende schaduw van iets gewist — maar de kus voelde als een reiniging, niet van oordeel.
Ze sloegen geen woorden uit. Geen onhandige toespraak. Ze lagen dicht tegen elkaar.
Zijn hand streek langs haar wang. Haar adem kwam weer normaal.
Ze draaide zich op haar zijde, keek hem aan.
“Wie ben je?” vroeg ze zacht.
Hij glimlachte mysterieus.
“Niet iemand die je kent. Maar iemand die je herinnert.”
Sommige vragen hoeven geen antwoord. Sommige ontmoetingen weigeren namen.
Toen de eerste zonnestraal stiekem door het gordijn kroop, stond ze op.
Hij stond al op, zijn jas binnen handbereik.
Ze kleedde zich aan met zijn hulp. Geen haast. Geen schaamte.
Hij reikte haar haar jas aan.
“Als je ooit terug wil,” zei hij zacht.
“De kamer is hier. Kamer 27. Alleen voor jou.”
Ze keek naar haar handen.
Er was geen litteken. Geen bewijs — behalve die elektrische herinnering in haar huid, haar borst, haar adem.
Ze liep de deur uit, de gang in. De sneeuw buiten droeg haar stap.
Ze keek nog één keer achter zich. Hij keek over zijn schouder. Hun blikken kruisten.
En ze wist: dit was geen avond om te vergeten.
Dit was een avond die haar zou brengen — naar zichzelf.