NIEUW verhaal De Doop van Mara: Haar Orgasme als Straf

Sneeuwgrens: De Verkennershut op Hoogte

6 min. leestijd 1 weergaven 0 lezers vinden dit leuk 0 comments

Hoogtevrees en sneeuwvlokken

De sneeuw viel al dagen onafgebroken op Hoogte 814. De weg ernaartoe was nauwelijks begaanbaar: een smalle bergpad, verstopt onder een wit laken, waarop de sneeuw nog zachtjes onder haar schoenen krakte.
Drie vrouwen – Iris, Fleur en Noa – stapten uit de sneeuwscooter en lieten hun bepakking voor even op de stoel vallen. De hut lag er verlaten bij, omgeven door bomen die bogen onder het gewicht van ijs. Een oude verkennershut, ooit gebruikt voor zomerkampen, nu een alleen‑staand toevluchtsoord in winterstilte.

Iris schoof haar hes‑jas uit, haar beweging zichtbaar in het schijnsel van de koplampen. Haar huid was al rood van de kou.
“Dit is echt,” zei ze zacht.
Fleur lachte, snuffelde de lucht: dennen, houtrook, sneeuw.
Noa glimlachte zonder woorden. Haar ogen schenen in het schemerige licht.

Mijn buurvrouw heeft een regel: je mag haar neuken, maar alleen als je op haar gezicht klaarkomt. Haar profiel staat hier. Ze wacht op je.

Vind haar als SpuitOpMijnSmoel

Ze gingen naar binnen. Het hout kraakte. De deur hielp niet mee. Binnen was het warmer, maar niet veel: de kachel sloeg af, oude bankstellen stonden rond, en op tafel lagen drie mokken — koud — en een fles wijn in de open haard gezet om warm te worden.

Iris zei: “We hebben hier iets opnieuw te beleven.”
Fleur keek haar aan. “Niet opnieuw,” zei ze, “maar herontdekken.”
Noa nam plaats, haar blik ging naar het raam, waar de sneeuw neerdaalde in stilte.
Hun aanwezigheid vulde de ruimte.

Het ritueel ontwaakt

Ze hadden een pact gesloten — jaren geleden — dat op een nacht waarop de sneeuw voor het eerst persisteerde boven 800 meter, ze zouden samenkomen. Niet om feest te vieren, maar om iets anders te ervaren: de grens tussen vertrouwen en controle.
De hut werd their arena.

Iris haalde een klein dagboek tevoorschijn. “Ik wil iets uitzoeken,” zei ze. “Wat we later niet durfden toegeven.”
Fleur sloot haar ogen. “Ik wil iets geven.”
Noa sprak enkel toen haar stem nodig was: “Ik wil iets verliezen.”

Ze zaten rond de tafel. De wijn was warm. De mokken halfvol. Het licht gedimd, kaarsvlammetjes dansten op muren.
Iris opende het dagboek en las: “Schrijf één angst. Eén verlangen. Eén grens die je nooit overschreed.”
Fleur fluisterde haar angst – niet luid genoeg voor de hut, maar luid genoeg voor haar eigen binnenste.
Noa schreef: “Ik wil geen schaduw meer zijn.”

De stilte nam toe. De sneeuw buiten werd dikker. Binnen werd iets anders warm – niet alleen de wijn.

Ontkleding van onzekerheid

Fleur was de eerste die opstond. Ze liep naar de kachel, streek haar jas uit, zette hem op de bank. Ze draaide zich om.
Iris keek, Noa keek.
Fleur glimlachte. “We doen dit zoals we beloofd hadden.”
Ze deed haar laarzen uit, liet haar sokken volgen. Elk kledingstuk zakte. Het was geen show. Geen publieke onthulling. Het was privé. Het was offer.

Iris stond op. Haar beweging was traag, bedachtzaam. De kou buiten leek haar te volgen binnen. Ze legde haar handschoenen neer.
Noa bleef zitten. Ze liet haar jas om haar heen vallen als een mantel.
“Stoppen is een optie,” zei Noa. “Maar niet vanavond.”
Ze keek hen aan. “Laat de laagjes vallen. Laat iets achter.”

En ze deden.
Ondergoed verdween. Sokken, hemdjes. De ruimte veranderde. Niet in naaktheid alleen, maar in blootstelling van iets diepers.

De structuur van aanwezigheid

Toen Iris, Fleur en Noa naakt stonden, groeide de ruimte.
Niet door licht‑meer. Maar door hun aandacht.
Elke ademhaling klonk in de houten hut.
Elk stukje huid was zichtbaar in het schijnsel van de kachel.

Fleur leunde tegen de bank. Iris ging zitten op de tafel – haar huid glansde onder de kaarsen. Noa bleef staan bij het raam, de sneeuw vallend achter haar.

Er werd niets gezegd.
Maar alles werd gevoeld.

Iris sprak uiteindelijk: “Kijk naar elkaar. Niet met ogen. Met huid. Met de plekken waar je altijd terugdook.”
Fleur draaide zich om, bekeek de plek op haar dij die ze nooit liet aanraken.
Noa sloot haar ogen. Ze voelde de beweging van haar longen, het kloppen in haar oren.

“Leg je hand,” zei Iris. “Niet nu voor aanraking. Voor aanwezigheid.”
Fleur legde haar hand op de tafel. Noa op haar bovenbeen. Iris liet haar vingers uitglijden langs haar wreef.

De aanraking was stil. Niet lief. Niet afstandelijk.
Maar aanwezig.

De sneeuwgrens overschreden

Toen de wind buiten harder werd – klappende deuren, vallende takken – stapte Iris naar het raam. De kou sneed haar huid.
Ze hief haar armen op. “Voel de grens,” zei ze.
Haar adem kwam in wolkjes.
“Hier is de grens – daar de stilte. Wij staan ertussen.”

Fleur kwam dichter, liep met blote voeten over het koude hout.
Ze legde haar hand op Iris’ rug.
Noa keek toe — maar niet passief. Haar blik werd scherp.

Iris draaide zich om, pakte Fleur’s hand, leidde haar naar het midden van de kamer.
Noa volgde. Ze stonden met z’n drieën. Naakt. Warm geworden door veiligheid, koud geworden door omgeving. Een paradox.

“Zet je voeten,” zei Iris. “Voel het hout, de kou onder je.”
Fleur sloeg haar armen losjes om Noa’s middel.
Noa ademde. Langzaam.
“Ik vertrouw jullie,” zei ze. “En daarmee hoop ik mezelf te verliezen.”

Iris knikte. “Goed.”

De rit van aanraking

Iris begon. Haar handen gingen omhoog – geen aanraking naar anderen – maar een beweging samen: door de lucht, richting plafond, langs muren. Ze werd een beeld.
Fleur en Noa volgden haar beweging. Niet exact. Maar intuïtief.

Toen liet Iris haar handen zakken. Ze raakten Fleur’s kaak. Licht.
Fleur sloot haar ogen.
Iris liet haar vingers verder glijden: hals, sleutelbeen, borst – heel even.
Fleur voelde haar hart opspringen. Niet van angst. Van erkenning.

Noa deed hetzelfde met Iris. Haar hand gleed over haar rug, haar heupen – niet snel. Niet hard. Een zachte inscriptie.

De vloeibare tijd werd geteld in blikken. De sneeuw buiten werd zelfs onderdeel van hun ritme.

De wissel van macht

Toen werd de dynamiek duidelijk: wie leidde? Wie volgde?
Fleur stapte naar voren. “Ik wil leiden,” zei ze – zacht maar vast.
Ze nam Iris’ hand en trok haar richting de haard. “En jij,” zei ze tegen Noa, “jij volgt.”

Noa knikte.
Iris glimlachte. Niet vervreemd. Maar bevrijd.

Fleur nam de leiding— ze liet Iris tegen de bank leunen. Haar hand gleed langs haar buik.
Noa nam Fleur’s pols. Ze voelde de kracht in haar lederhandschoen – geen bescherming, maar instrument.

De kamer draaide: hun trio werd geometrisch.
De sneeuw buiten werd achtergrondmuziek.

De nacht vol verlangen

De uren kropen voorbij. Ze spraken nauwelijks. De enige woorden waren fluisteringen:
“Voel.”
“Laat.”
“Blijf.”
“Gaan.”

Ze wisselden posities. Soms lag Fleur tussen Iris en Noa. Soms stond Noa tegen de muur, voeten op het koude hout. Soms hield Iris de hand van Fleur vast.

Hun huid glom.
Van olie?
Misschien niet.
Van de friction van aanwezigheid.

Fleur boog zich voorover. Haar lippen vonden de huid van Iris’ schouderblad. Geen haast. Een bevrijding.

Noa streelde Fleur’s dij. Wist precies waar haar aanraking hing – niet op het oppervlak, maar onder. Iets verschoven.

Iris ademde luider. Ze voelde haar benen warm worden. Niet door beweging alleen, maar door ontvankelijkheid.

De wind buiten scheurde door het dak. Takken vielen. De hut schudde.
Binnen was alles stil. Alles gaf.

Het rode uur

Om één uur ’s nachts – hun halfweg – draaide Fleur zich om. Ze keek naar Noa. “Laat ons iets samen doen,” zei ze.
Noa knikte.
Ze kwamen beide naar Iris toe.
Ze trokken haar omhoog. Haar rug tegen de muur. Hun handen werkten samen – niet gejaagd – maar doelbewust.

Iris voelde twee lichamen tegen haar. De koude muur op haar rug. Voeten op het hout. Haar armen door hun armen omklemd.

Fleur fluisterde: “We schrijven een nieuwe grens.”
Noa zei: “Niet voor altijd. Alleen voor deze nacht.”

Ze gaven haar – niet wat ze verwachtte.
Maar iets anders: stilte in bewe­ging.
Een combinatie van beheersing en overgave.

Toen de klok 02:00 sloeg, lag ze op het bed. Niet alleen. Maar met.
Ze was niet slachtoffer.
Ze was sleutel.

De ochtend valt – en wat blijft

Toen de eerste lichtstraal door het rookglas van de hut kwam, lagen ze met opgekrulde lichamen. De sneeuw buiten blinkte. De wereld voelde groter.
Ze kleedden zich langzaam aan. Niet snel. Niet weg.
Het was een ceremonie van terugkeer.

Iris legde de dagboekpagina’s in haar zak. Fleur bond haar laarzen. Noa trok haar jasje recht.
Ze stonden in de deuropening.
Kijkten naar buiten.

“Wij zijn over de grens,” zei Iris.
Fleur glimlachte. “En toch stonden we stevig op hout.”
Noa keek de sneeuw in. “Ik verloor iets. Ik vond iets.”

Ze stapten de trap af, de sneeuwscooter wachtte. De motor startte. De wereld kwam terug in beweging.
Maar iets in hen bleef achter: de stilte, de huid, de nacht.

En in hun lichamen ontstond een spoor – niet groot, niet luid, maar zacht.
Zoals de sneeuw die viel en bleef.

Vond jij dit verhaal ook leuk?

Ja, goed verhaal!

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *